Houtskoolverbranding werd in het Sauerland aantoonbaar toegepast sinds ongeveer 800 na Christus en diende als brandstof voor het smelten van ijzer. De rijke ijzerertsafzettingen en het dichtbeboste Sauerland en Siegerland boden hiervoor ideale vestigingsfactoren.
In 1880 richtte Theodor Leiße in Hirschberg een houtskoolbranderij op. De belangrijkste klant was de ijzerfabriek Warstein. Vanwege betere transportverbindingen verhuisde hij in 1882 naar Meschede en bouwde daar een productiebedrijf voor de verdere verwerking van houtskool tot griesmeel, stof en houtskoolbriketten. Van de 180 houtskoolbranders die in dienst waren, kwamen er 80 uit de houtskoolstad Hirschberg. De houtskoolproductie was dan ook een van de belangrijkste bronnen van inkomsten voor veel Hirschbergers. Toenemende concurrentie van steenkool en chemische houtskoolproductie leidde tot het einde van de houtskoolproductie in het bos.
In 1974, kort voor de gemeentelijke herindeling, werd op initiatief van de toenmalige burgemeester van de stad Hirschberg en SGV-voorzitter Paul H. Wellmanns op de plaats van een oude houtskooloven een schuimoven opgericht als technisch cultuurmonument van de houtskoolverbrandingsindustrie in Hirschberg en tegelijkertijd als visueel hulpmiddel voor iedereen. Voormalige houtskoolbranders hielpen de ambtenaren van de stad Hirschberg bij de oprichting.
Tegenwoordig is de houtskooloven een ontmoetingsplaats voor verschillende activiteiten, vooral voor de houtskoolbrandweken.