Het prachtige en ruime koopmanshuis werd in 1664 gebouwd door Friedrich Dickmann, een wijnhandelaar uit Soest, en zijn vrouw Elisabeth Hanxleden aan de Hellweg, de belangrijke militaire en handelsroute. Rond het begin van de 19e eeuw werd de grote toegangspoort vervangen door een kleine residentiële deur. De twee voormalige poortstijlen werden dichter bij elkaar geplaatst en werden zo deurstijlen, waarop de volgende huisinscriptie bewaard is gebleven: F D Anno 1664 E H. Hierop staan de initialen van de bouwer en het bouwjaar.
De bouwer moet rijk en zelfverzekerd zijn geweest, want hij bouwde zo'n uitgebreid huis in de periode na de Dertigjarige Oorlog, die in Geseke nog gekenmerkt werd door verschillende gewapende conflicten. Na zijn dood werd het huis bewoond door zijn zoon Dr. iur. utriusque Friedrich Dickmann. Toen hij in 1703 keurvorst van het gerecht van Werden werd, nam hij ontslag uit de gemeenteraad van Geseke.
Nadat het huis in de 18e eeuw van eigenaar was veranderd, kwam de familie Rotgeri uiteindelijk door een huwelijk in het bezit van het huis en runde van hieruit de boerderij. Op aandringen van de heemkundige kring kocht de stad Geseke in 1951 het gebouw, dat ondanks vele veranderingen zijn karakter van burgerlijke koopmanswoning en veel van zijn inrichting had behouden.
Het Dickmann-huis met zijn kamerindeling en inrichting staat op de monumentenlijst. Het is een voorbeeld van een luxe boerderij met een uitgebreide hal aan de achterkant boven een half verdiepte, gewelfde kelder. De rijkere kooplieden in de steden in het zuiden en oosten van Westfalen behielden deze burgerlijke vorm van het driebeukige Nederduitse hallehuis met het hoge langgerekte dak in het middenschip tot ver in de 18e eeuw. Volgens de bouwstructuur is het een gebouw met vier verdiepingen. Boven de zogenaamde vierlaagse doos, die oorspronkelijk als opslagruimte werd gebruikt en daarom graanschuur wordt genoemd, rijst een lage verdieping op. Voordat het huis werd verbouwd, kwam je, als je door de rijtuigbrede en rijtuighoge toegangspoort naar binnen ging, in een hal van ongeveer 4 meter breed en 5 meter hoog. Rechtsvoor was de zitkamer, die naar de straat toe werd vergroot door de bijkeuken, die vandaag de dag niet meer bestaat. De salon had aan drie kanten ramen en bood een constant uitzicht op de straat.
De cultuur van de midden- en lagere klassen van de bevolking - de boeren, ambachtslieden en boeren - wordt in het Hellwegmuseum gedocumenteerd door een groot aantal tentoonstellingsstukken. Een goed overzicht wordt geboden door twee zalen op de bovenste verdieping, waarvan de ene gewijd is aan de landbouw en de andere aan ambachten. De landbouwzaal is verdeeld in de afdelingen akkerbouw, veeteelt, vlasverwerking, huishoudelijke economie en transportmiddelen. De opstelling van de voorwerpen in de landbouwafdeling komt overeen met de taken die tijdens het landbouwjaar worden uitgevoerd: houten ploeg, Egge, zaaitobbe, sikkel, zeis, sleephark, dorsvlet, kuipmolen, enz.
Er zijn vijf min of meer complete werkplaatsen in de ambachtsruimte: Mandenmaker, smid, klompenmaker, zadelmaker en kuiper. De kamers bevatten ook een oude Geseke stadsweegschaal, een houten draaibank, een touwwiel en een vitrine met artistiek metaalwerk.